Home
BERT VAN ZELM
 
Back to writings

HET LAATSTE ZELFPORTRET IN BARCELONA

 

Eind september veranderde ik mijn ‘pasfoto’ op Facebook. Het is mijn laatste in Barcelona gemaakte zelfportret.

 

Olieverf op doek met toekijkende katten (klik op het beeld om naar het portret op de site te gaan)

92 x 73 cm

September 2020

 

Waarom een zelfportret schilderen en dan op die manier en op dat moment?

Eigenlijk pas achteraf besefte ik dat ik mezelf voor de laatste maal aan wilde kijken op de plek waar ik twintig jaar van mijn leven doorgebracht heb.

Ik had een wit doek staan en maakte het zonder er lang bij stil te staan. En dat ik het op die manier deed, was niet om een stijlkundig statement te maken. Slechts als een wat nuchtere confrontatie. Dit ben ik hier en nu...

Ik ben geen pamflettist, nooit echt geweest denk ik. Ik heb steeds minder idealen, minder heilige doelen om na te streven. Niet voor niets is mijn lijflied ‘Avec Le Temps’ van Ferré. Laten we dus maar een paar mooie schilderijen nalaten en dat is alles. Maar wat is mooi?

 

Ik heb vaak over de kwestie mooi, de esthetiek, de wel of niet te geven les en dan wel hoe en zo meer geschreven. Daar gaan we weer, deze keer meer toegespitst op het onderwerp portret. Ook omdat het portret toch iets van de ultieme confrontatie in zich heeft. En ik voel me op een breekpunt staand.

 

We zijn aardig los gezongen, alles kan en mag nu. Vroeger waren er waarden waaraan men diende te voldoen. In de Renaissance was er ‘de manier’. Het was belangrijk dat het portret op de opdrachtgever leek. Alles best wel geruststellend.

Lag het aan de opkomst van de fotografie dat er revolutie gepredikt moest worden? Moest daarom de knuppel in het hoenderhok?

Rond 1900 is er Cézanne met zijn stap van naar de natuur werken naar de natuur zijn denkbeelden opleggen. Lijken zijn portretten nog op een wat onbeholpen manier, met de komst van het vroege kubisme komt de gelijkenis pas echt op een lager plan terecht. Picasso is een mooi voorbeeld om te volgen. Hij doorliep alle stadia van vervorming. Zijn zijn vroeg kubistische portretten wat stijfjes qua werkwijze, Ambroise Vollard (linksonder) is nog duidelijk te herkennen. Later wordt de herkenbaarheid minder. Is hier (rechtsonder) nog duidelijk Maria Teresa Walter in te herkennen? Wordt het portret niet meer een aanleiding om zijn variaties op de herkenbaarheid van de mens, het spelen met meer clichématige verbeeldingen van oog, mond, oor en zo meer te tonen?

 

Ambroise Vollard en Maria Teresa Walter door Picasso.

 

 

Nu god dood verklaard is (en wij dus onszelf op de troon gehezen hebben) en we met elektronenmicroscopen dingen zien die niet tot de zichtbare wereld behoren is het idee over gelijkenis op losse schroeven komen te staan. Zelfs een oog is geen herkenbaar oog meer als we het van heel dichtbij zien. Niets is meer wat het op het eerste gezicht lijkt. Een elektron is zowel deeltje als golf, het kan zich op meerdere plaatsen tegelijk bevinden, tijd en licht kunnen worden vervormd. Een algemeen aanvaard idee over wat schoonheid of gelijkenis is, is totaal van het toneel verdwenen.

 

Ik zwerf nogal wat kanten op in mijn werk, maar fundamenteel bij portretten is dat ze moeten 'lijken'. Dit is voor mij vuistregel en als vluchtroute hangt die misschien aan een verouderd wereldbeeld en wellicht aan een verouderd idee van esthetiek. Ik blijf op zoek naar schoonheid, wat voor een nutteloos waanidee dat misschien ook is (kunst is nutteloos. Dat is de sterke kant ervan in een wereld waarbij de waarde van alles van het nut afhangt).

Zocht ik het vroeger verder weg (of meer naar wat ik vond dat mijn methode/stijl was of zijn moest), met de jaren ben ik meer de realistische weergave gaan waarderen naast mijn ik. Het avontuur heeft zich van de grote streek, de vervorming op groot niveau verplaatst naar het detail. Ik kijk nu microscopischer. Het geschetter van mijn ego is minder geworden. En dat zeker voor wat betreft het portret. Ik probeer daar meer te luisteren en minder te beweren.

 

Ik veeg de scherven bij elkaar, de schok van abstract bezig zijn is voorbij, het schilderen met paardenvijgen is pathetisch geworden. Kijken in een gebroken spiegel is interessant, maar wat levert het op? Op grote schaal zijn mijn portretten meer op de schijnbare werkelijkheid gaan lijken, zoom je in dan zie je meer de schijnbare chaos die bij dit tijdsbeeld past.

 

Ik zie dan ook niet veel in nogal wat experts die een voor mij verouderd denkbeeld aanhangen. Veel critici zeggen dat de kunstenaar, die er op hoog niveau lustig op los experimenteert, moedig bezig is. 'We begrijpen het niet; hij is een voorpost'. Een voorpost die voor mij geen voorpost meer is. Er is geen terra incognita meer en daardoor is veel van dat gewaagd de rimboe intrekken een dwaze bezigheid geworden. Welk nut heeft het om het begin van de Nijl te herontdekken? Zeker als we nu over hulpmiddelen als vliegtuigen en satellieten beschikken... Hoe vaak moeten we nog ontdekken dat aan het einde van de regenboog geen pot met goud staat? Ik heb van het grote gebaar afscheid genomen en ben de diepte in gegaan.

Het is goed aan het begin van een carrière uit de bocht te vliegen, maar op een gegeven moment levert dat niets meer dan waardeloze breuken op. Waarom een vervorming is gemaakt is de grote kwestie. We kunnen allemaal vervormen, maar niet ieder weet dat te doen en toch tot een waardevol, wel doordacht en goed gearticuleerd resultaat te komen. Weer dat vermaledijde idee van esthetiek te samen met waardevol, waarom spreek ik van waardevol? Ik hou mij vast aan een wolk...

Het laten gelijken van een portret is als het je houden aan de spelregels bij het schaken. Het is en blijft een spel. Ook hier weer de kwestie van nut, heeft schaken nut, waarde? 

 

Niet iedereen denkt er zo over, in de kunstwereld zijn naam en faam vaak meer van belang dan dat gammele idee van esthetiek. Je moet je toch ergens aan vast houden. Zeker als je door wilt gaan voor een onwankelbare expert.

 

Een voorbeeld:

Een paar jaar geleden liet een gerenommeerde galeriehouder mij zijn door Barceló gemaakte portret zien. Het was geëtst in een zinkplaat. Het zag er ongeveer als het onderstaande uit.

 

Barceló: ??? 

 

Ik kon nauwelijks een hoofd ontdekken, laat staan de gelijkenis met de galeriehouder. Het had net zo goed een aardappel kunnen voorstellen. Toch was hij er trots op ook al herkende hij zichzelf niet. Ik vraag me af wat galeriehouder ’s ochtends in de spiegel denkt te zien.

Deze galeriehouder bezit prenten van Picasso en een prachtig zelfportret van een van mijn meest geliefde Spaanse kunstenaars uit 1900. Hoe is dit mogelijk? Is dit een geval van kritiekloos knielen voor de faam van de grote kunstenaar bij gebrek aan beter? Wat weegt voor hem zwaar? Wat als ik het gemaakt had?

 

 

Wie zijn grote portrettisten voor mij? Waar haal ik mijn oordelen/ideeën over mooi, lelijk, goed en slecht vandaan?

Om een paar te noemen: Velázquez, Goya, Rembrandt, Bacon, Picasso. Natuurlijk zijn er veel meer. Wanneer de kunstenaar leefde is voor mij niet van belang. Wat er altijd uitspringt is dat zij allen een eigen atmosfeer om zich heen hebben hangen.

 

Velázquez’ portretten tonen altijd respect, ook al zijn het bedienden, clowns of dwergen.

 

Veláquez: Juan de Pareja.

 

Ik hou erg van de laatste werken van Rembrandt. Er is zo veel humaniteit en compassie te zien. Toch heb ik bij al zijn late werken het gevoel dat die tot dezelfde familie behoren. De manier waarop hij werkte geeft die draai. Het is geen negatieve eigenschap, maar hier verschilt Rembrandt van Goya, de late werken van Goya.

 

Rembrandt: Dame met struisvogelveer.

 

In 2016 bezocht ik de portrettententoonstelling van Goya in Londen en was verrast over hoe verschillend van sfeer die waren. De geportretteerden waren absoluut vreemden voor elkaar.

 

Goya: Dame met waaier.

 

Drie keer zie ik respect en vooral ook liefde. Dit zijn twijfelachtige notaties. Niet in cijfers of nut of onnut uit te drukken.

 

Iemand die de herkenbaarheid wist te behouden, hoe ver hij ook afdreef, is Francis Bacon. Vandaar mijn ontzag voor hem (ik vind wel dat hij met het klimmen der jaren meer en meer een karikatuur van zichzelf wordt). Interessant hierbij is hoe hij in het leven stond, omging met zijn geliefden.


Bacon: Three studies of Isabel Rawsthorne.

 

Picasso toont naast liefde (?) zijn wreedheid; hij vermaalde zijn slachtoffers, zichzelf incluis. Zeker op late leeftijd. Lees wat ik hierboven over schreef. Vaak denk ik dat hij verf meedogenloos, liefdeloos gebruikte. Hij was misschien de laatste die alles als voorpost over de knie legde. Hij heeft daarmee nogal wat slachtoffers gemaakt... Daarna kwamen de abstracten. Hij heeft zich daar terecht nooit aan gewaagd.

Toch vraag ik me hier af in hoeverre ik nog Picasso in dit beeld herken. Wat ik vooral zie is de kille angst voor de dood. Op zich heel indrukwekkend, maar een gelijkend portret... en moet dat? 

 

Picasso: Zelfportret.

 

 

Lang geleden vroeg een vriendin mij waarom zij een portret van zichzelf hebben moest. Ze voelde zich niet aangetrokken tot een eigenbeeld in haar omgeving en nog minder voor een dat haar zou overleven. Ik begrijp het. Maar toch… ik hou ervan dat spel van het portret te spelen.

 

Het portret van dichtbij zien is de sleutel. Het gaat er als altijd niet om wat er geschilderd is maar hoe. Een schilderij is een avontuur waar onverwachte schilderkunstige oplossingen moeten plaatsvinden. Deze tonen de hand van de maker, zijn wijze om met de materie om te gaan en uiteindelijk zijn karakter, hoe hij in het leven staat. Een ambitieuze schilder op de toppen van zijn kunnen keert zijn ziel binnenstebuiten.

 

Een beeld uit de realiteit weergeven brengt problemen met zich mee. Ze wijzen de weg. Als alles mogelijk is waarom niet de uitdaging van die schijnbaar nutteloze gelijkenis aan te gaan?

Bij mijn laatste zelfportret gaf de strooien hoed hoofdbrekens. De hoed is lichtroomkleurig, maar de rand is in de schaduw. Hoe licht en schaduw tegelijk weer te geven? De transparantie? De oplossing vond ik door eerst de rand donker te schilderen en toen de verf bijna droog was de meeste er weer af te schrapen. In dit transparant donker over het wit van het doek kreeg ik de structuur door het linnen als die van de strooien hoed cadeau.

Behalve het probleem van de hoed zag ik dat het resultaat van de eerste dag werk zeer middelmatig was. De uitdrukking was doods, het werk was saai. De hoed was om niet aan te zien zo slecht.

Tijdens het schilderen luister ik altijd naar muziek. De volgende dag zette ik nogal kordate muziek op. Het gaf me de duw in de rug. Ik vond de juiste schilderwoede om het portret open te breken. Het probleem van de hoed hielp erbij.

Ik heb het geschilderd in twee sessies. Dit kan betekenen dat ik er niet omheen gedraaid heb. Ik ben recht op het doel afgegaan, op mijn instinct vertrouwend. Is daardoor mijn identiteit zichtbaar naast mijn al dan niet ambachtelijke kunnen?

Drie dagen later heb ik het op het net gezet. Beoordeel zelf of het in orde is. Ik ben nieuwsgierig hoe mijn ziel smaakt…

 

detail van hoofd en hoed.

 

Ik hoop in ieder geval dat mijn hoofd er niet uitziet alsof een kat over een zinkplaat gepiest heeft.

 

Barcelona, 16 oktober, 2020.

 

 

Back to writings