Home
BERT VAN ZELM
 
Back to writings

SLECHTE ADEM EN PIGMANS NEW PURPLE SHOES

 

In 1995 verscheen mijn eerste boekje: Slechte adem en Pigmans New Purple Shoes. Dit is de tekst:

 

Met trots presenteren wij mijn eerste boekje, ‘Slechte adem en Pigman’s New Purple Shoes’, een selectie schetsen gemaakt tussen augustus 1990 en oktober 1994. Schetsen die leven naast mijn werk, die de geest laten waaien en Gods water over Gods akker laten stromen. Ik heb niets aan ze, de behoeftige speelmakkers in de kroeg of de koning op het varken waarvan het volk zegt dat het zijn paard is. Ze leven in een totaal andere wereld dan die waar groen soms rood moet lijken en plat het diepste diep. Met hen wordt geen schilderij gekerstend. Vrolijk huppelen ze tussen de ‘Gevallen Engelen’ in het gras. De jongetjes hebben de regenboog in stukken gezaagd en nu springt deze er vandoor. Ik hol er achteraan met de sollicitatiebrief voor een baantje als postbode op Stromboli in de hand. Laat de kunst dan haar behoeftes maar doen in hoeken en gaten, laat eenieder weten dat wij nog steeds een land kunnen leiden voorbij roze horizonten naar groene weiden, ik moet me zo langzamerhand toch eens gaan indekken tegen de rampen van en geld-loze oude dag. De kunstenaar is geen Johannes de doper meer, zo eentje die je een schuurtje achter in de tuin geeft. Of je hebt succes, of je bent geen kunstenaar. Laat het zijn dat ik aan Schoonhoven heb gedacht, je kunt ook echt niet origineel meer zijn, maar ik houd het op die ene vakantie in 1988 met een schone Italiaanse op Stromboli. Het leven is eenvoudig. En nu zie ik mijzelf met mijn mooie pet en een tas vol blauwe enveloppen uitvaren naar Ginostra. Er hangt onweer in de lucht en de vulkaan rookt vervaarlijk. De zee ziet indigo of is het ultramarijn; het vlaggetje op de voorplecht wappert in een dun geel. Zou hij het deze keer halen? Vele tochten zitten er al op, de bevolking van Ginostra heeft de kappertjes-oogst reeds binnen en wacht nu op mij, de verlosser met zijn ietwat onvaste roergang. Teveel flessen Donnafugata, teveel avonden met Napolitaanse liederen en grappa. Hier breng ik leed, daar vreugde, de tas lijkt geen bodem te bezitten. Die arme eilanders, ze adoreren mij, de moderne Hermes met buitenboordmotoren aan de sandalen in plaats van vleugels. Natuurlijk ben ik mijn hengeltje niet vergeten, het stikt hier van de tonijn en zwaardvis. ’s Avonds bij het vuur, met de sardientjes aan een stokje, worden herinneringen opgehaald aan de slemppartijen op de Kring, uit de tijd dat Harry Mulish nog in de contra zat. Zoals het hoort praat ik over alles behalve die schetsen of het zware werk achter de ezel. Het werk spreekt voor zich, als je er aan komt krijg je vuile vingers en je bezoedelt de kunst. Nee, we houden het bij de ruige vertellingen over prachtige modellen en hoe ons werk wordt gevreten door de massa. Thuis, onder het genot van een goed glas Regaleali pak ik de stiften en zoek mij een weg naar de drie poorten van de hemel. Ik teken mooie cirkels, de kunst draait al jaren om de leegte.

Amsterdam, oktober 1995.

 

 

Back to writings