Home
BERT VAN ZELM
 
Back to writings

DE AVONTUREN VAN GALA (OF HOE MEES THUIS KWAM)

Een waargebeurd verhaal over Gala Joanna van Zelm i Safont, opgetekend door haar vader en aan haar geschonken Anno Domini 2015 ter ere van Sint-Joris en zijn Komodo-draak.



Op een mooie dag in oktober van het jaar 2014 gingen Gala en haar vader naar de dierentuin in Barcelona om de Koekoerykoe een bezoek te brengen. Dat wil zeggen, Gala kon de Koekoerykoe gaan zien, haar vader niet. Koekoerykoes raken in paniek van mannen, jongens, loodgieters en banketbakkers. Vandaar het bord bij de ingang naar zijn kooi met de tekst ‘streng verboden voor mannen, jongens, loodgieters en banketbakkers’.

Het was de tijd van het jaar waarin de Koekoerykoes paren. Dat is een spektakel van jewelste, zeker als het niet lukt. En met deze Koekoerykoe lukte het al jaren niet, want er was geen Koekoeryka in de buurt te bekennen. Dat moest Gala gaan zien.

 

Het was nog een heel gezoek in de dierentuin. Eerst kwamen ze langs de kooi van de tandenwisselvogels met hun rammelende snavels. Omdat Gala zelf aan het wisselen was, had ze veel aandacht voor deze uitzonderlijke dieren. Een mens wisselt zijn tanden eenmaal in zijn leven. Nu ja, ze kunnen ze ook laten trekken. Dus met een kunstgebit erbij maximaal twee keer. Maar dan houdt het ook op.

De tandenwisselvogel wisselt zijn gebit eens in de drie weken. Omdat ze zo veel ivoor produceren, waren ze ooit erg geliefd. Veel mensen droegen vroeger kettingen gemaakt van de blauwivoren tanden van de vogel. Sinds 1983 was het verboden sieraden van tandenwisselvogeltanden te maken. Waarom dat verbod was ingesteld, wist niemand meer. Het had alles bij elkaar zeven jaar geduurd voor de wet die het verbod regelde geschreven, doorvergaderd en aangenomen was. En niemand, maar dan ook helemaal niemand van het parlement had zin om er ook nog maar een woord aan vuil te maken. Maar dit verhaal gaat over de Koekoerykoe en niet over de tandenwisselvogel…

 

De Koekoerykoe behoort tot de fabeldieren. In de dierentuin van Barcelona zat de Koekoerykoe in een kooi achter die van de kakkadril en de eenhoorn. De eenhoorns moeten altijd naast de kakkadril wonen, maar om nou te zeggen dat ze dat fijn vinden...

 

De kakkadril ziet eruit als een gewone krokodil, maar dan met een iets dikkere derrière en een heleboel bruine vlekken. Hij voedt zich uitsluitend met bruine bonen en kaasfondue en heeft daarom veel last van winderigheid, natte winderigheid.

De eenhoorns zijn wit, als het even kan smetteloos wit. Als ze vies worden, moeten ze met lauw water worden schoongespoten en afgeveegd met een zemen doekje. Eenhoorns houden niet van water, ze hebben een hekel aan water.

In een dierentuin moeten nu eenmaal de zoogdieren bij de zoogdieren, de vogels bij de papegaaien en de fabeldieren bij de fabeldieren.

Arme eenhoorn. Om de drie dagen moesten alle bruine vlekken uit zijn vacht worden gespoeld. Om van de stank die uit het hok van de kakkadril komt maar niet te spreken…

 

Maar dit verhaal gaat ook niet over eenhoorns en kakkadrillen, hoewel Gala en haar vader bij hun kooien waren aangekomen en de beesten lang bekeken. Toen ze voor de kooi van de kakkadril stonden, hoorden ze een daverende scheet. Nog een geluk dat Gala’s vader een bril draagt, anders was de flodder in zijn ogen terechtgekomen. Nu zat alleen zijn bril onder. Hij zag niets meer en terwijl ze verder liepen, veegde Gala zijn bril schoon met een papieren zakdoekje. Geen van beiden zag door alle gedoe het ‘streng verboden’-bord toen ze bij de kooi van de Koekoerykoe aankwamen. Het beest schrok zo van de aanblik van de man dat hij over zijn eigen hek, dat van de eenhoorn en de kakkadril sprong en op het pad belandde.

 

Gala is een dappere meid. De Koekoerykoe moest gered worden, hoe dan ook. Er waren die dag veel vaders met hun zonen in de dierentuin. Dus holde ze zo hard ze kon achter de Koekoerykoe aan. Ze gooide vliegensvlug haar jas over zijn kop, zodat de hij niets meer zag. Maar ze had er geen rekening mee gehouden dat een volwassen Koekoerykoe sterker dan twee beren is. Ze kon nog net de mouw van haar jas vasthouden en weg vlogen ze. Al hoger en hoger. Toen de vaders en zonen uit de dierentuin niet meer dan kleine stipjes waren, haalde ze de jas van het hoofd van het fabeldier. Ze nestelde zich nog steviger op zijn rug en vroeg hoe de Koekoerykoe heette.

‘Ik heet Mees, en jij?’

‘Dag Mees, ik heet Gala. Wat moeten we nu, je bent ontsnapt.’

‘Ik heb al jaren niet meer gevlogen, ik dacht dat ik het niet meer kon.’

‘Je moet weer terug. Je moet me weer naar beneden bij mijn vader brengen.’

Gala had er niet aan gedacht dat alleen het woord ‘vader’ al de Koekoerykoe zou doen sidderen van angst. Ze vlogen bijna tegen Hotel Arts aan.

Mees had helemaal geen zin om terug te vliegen. Hoe zou dat ook moeten, de dierentuin was vol vaders en zonen. Pas na sluitingstijd zou het kunnen. Bovendien, het was de paringstijd en dus was Mees ongedurig. Hij vloog in de richting van de blauwe horizon. Daar, midden in zee, lag het eiland van de Koekoerykoes. Daar wilde hij heen. Daar waren Koekoeryka’s te vinden. Gala kon smeken wat ze wilde, Mees was vastbesloten.

 

Na twee dagen vliegen kwam het eiland in zicht. Gala had zich al die tijd in leven gehouden met een reep chocola en een flesje sinaasappelsap, dat ze voor het bezoek aan de dierentuin in haar jaszak had gestopt. Mees had geen honger en dorst. Koekoerykoes kunnen lang zonder eten en drinken.

Het eiland was een geheim eiland. Normaal lag het onder water. Het kwam alleen boven de zeespiegel als het Koekoerykoes die in de buurt vlogen rook. Vandaar dat Mees het enige in gevangenschap levende exemplaar was.

Mees was gevangen toen hij in gevecht met een witte haai was. Die had veren uit zijn staart gehapt, waardoor hij stuurloos was geworden. Hij kon alleen nog maar naar links vliegen, terwijl het eiland rechts van hem lag.

 

Juist in die tijd was kapitein Darwin met zijn boot de ‘Enterprise’ op weg naar de Galapagos-eilanden om reuzenschildpadden te vangen. De Koekoerykoe was een buitenkansje dat hij niet aan zijn neus voorbij kon laten vliegen.

Voordat Mees was gevangen, waren de Koekoerykoes alleen bekend uit oude sagen en mythes. Ze werden geroemd om hun lieve karakter. Behalve van paling en ansjovis hielden ze ook van chocolade-ijs. Jarenlang was er jacht op ze gemaakt door vissers met het ruim vol chocolade-ijs, maar het was nooit gelukt ze te vangen. Als het ijs aan de hengels in zee werd gesmeten smolt het meteen.

Darwin had Mees aan de dierentuin van Barcelona verkocht voor tien gouden dukaten en een brokaten zetel voor tachtig jaar in het parlement, op voorwaarde dat hij een rood uniform met gouden tressen zou dragen. Dat had hij er graag voor overgehad.

 

En nu zat Gala op de rug van Mees en zou zij het eerste meisje ter wereld zijn dat op zijn minst twee en misschien wel veel meer Koekoerykoes zou gaan zien. Ze was dan ook erg opgetogen en voelde geen honger of dorst meer. Later, op school, zou ze iedereen kunnen vertellen wat de Koekoerykoes zoal uitvoeren, waar ze hun chocolade-ijs vandaan halen en hoe mooi hun verentooi is. Tijdens de vlucht had ze geen kou geleden, de zestienkleurige donsveren hadden haar beschermd. Verveeld had ze zich evenmin. Ze had alle kleuren in de zon zien schitteren en was er zo van onder de indruk geraakt dat ze Mees een veer uittrok. Dat had Mees niet leuk gevonden. Ze waren pardoes twintig meter lager gaan vliegen en door de gil van Mees was een bezorgde meeuw hen komen vergezellen.

 

De meeuw heette Lodewijk en kende Mees goed. Hij ging vaak naar de dierentuin om met de pinguïns als die gevoerd werden mee te eten. Hij scheerde dan vlak voor ze langs om de sardientjes die ze kregen toegeworpen voor hun neus weg te graaien.

Lodewijk was leuk gezelschap. Hij vertelde honderduit over wat er allemaal in de dierentuin gebeurde. Behalve de pinguïns vond iedereen hem een geschikte peer.

 

Na twee dagen en eentje extra, vanwege de sterke tegenwind, kwamen ze op het strand van het eiland aan. Er was geen Koekoerykoe te zien… Mees stookte een vuurtje en begon eromheen te dansen. Eerst langzaam, terwijl hij zachtjes een melodietje neuriede, maar al gauw steeds sneller en wilder. En in plaats van te neuriën, zong hij:

 

‘Miero, maaro,

van hier tot daaro,

van vlug en snel,

ik trek aan de bel.

Bing bong bommeren,

wie zal zich erom bekommeren,

dat ik in mijn eentje ben of met zijn vieren,

Koekoerykoes zijn gezelschapsdieren.

Komaan, kom in,

heeft er dan niemand zin

om Mees te begroeten,

om hem kusjes te geven op oren en voeten.

Hoor aan mijn gezang en gekweel,

ik wil een …’

 

Verder kwam hij niet. Opeens was hij omringd door een hele bende Koekoerykoes met Krul, de Koekoerykoe koning, voorop. Allemaal tegelijk vroegen waar hij vandaan kwam, waarom hij zo lang weg was geweest, wat hij zoal had beleefd en wie toch dat rare wezentje met zonder veren en op twee voeten lopend was.

Mees slaakte een harde gil, waarna de stemmen verstomden. Een voor een gaf hij antwoord op de vragen, tot hij bij de laatste aangekomen was. Hij zei: ‘Dit is een meisje, ze heet Gala en ze heeft me gered.’

Er ging een geroezemoes door de kudde. Gered, gered... waarvan dan? Weer begonnen ze allemaal door elkaar te praten. En pas nadat Mees nog eens hard had gegild, werd het weer stil.

‘Van dat akelige wezen met bril dat op me afliep om me een klerefater te geven!’

‘Een klerefater? Wat is dat?’ vroeg Gala. Daar had Mees niet van terug. Ook de andere Koekoerykoes keken verbaasd. Wat zou dat zijn, een klerefater?

’Een klerefater is een halve opkalefater voor je mombakkes en anderhalve stoot voor je minkukel!’

Gala wist dat Mees maar wat verzon. Mees wist niet waarom hij bang was voor mannen, jongens, loodgieters en banketbakkers. Gala had nog nooit van klerefaters gehoord en ze had haar vader er ook nooit een zien geven. Haar uitleg hielp niet echt, want toen ze het woord ‘vader’ uitsprak, waren plotsklaps alle Koekoerykoes verdwenen. Om ze terug te laten komen, probeerde ze het liedje dat Mees had gezongen te zingen, maar ze was de woorden vergeten. Ze zong:

 

‘Hiero, daaro,

kom tevoorschijn Mees,

blijf niet weg, kom jij maaro.

Trek aan de klepel,

eet met een lepel,

zoek de bel,

dan komen jullie wel.’

 

Niemand te zien… Uiteindelijk volgde ze de voetsporen, na eerst nog ‘Iene miene mutte’, ‘Slaap kindje slaap’ (waar ze bijna bij in slaap viel) en ‘De klokken van Arnemuiden’ te hebben gezongen. Toen ze tien minuten door het struikgewas had gelopen, kwam ze aan op een zonovergoten open plek tussen de palmbomen en daar zaten ze, nog steeds hijgend en puffend en af en toe gilletjes van angst slakend.

 

‘Wees nou niet meteen weer bang, ga nou niet meteen weer weg. Ik zal het niet meer over mijn v.... hebben. Ik wil maar twee dingen weten: wat is paren en hoe kom ik weer thuis?’

Op de eerste vraag wilde iedereen antwoorden, op de tweede ging niemand in.

‘Nou, laten we eerst maar het ‘paren’ behandelen. Dat naar huis gaan, daar vinden we vast wel wat op. Ik ben hier gekomen, dan kan ik ook weer terug. Tenslotte weet ik de weg.’

Krul, de Koekoerykoe-koning, barstte in lachen uit.

’De weg, de weg? Je zit op een eiland, meisje. Je kunt alleen over water vertrekken en daar zijn geen wegen, alleen golven.’

‘Ik bedoelde ook geen weg, maar dé weg, de wég die je weet, dat je dus weet waar je heen moet.’

 

Er klonk geroezemoes uit de kudde op. De Koekoerykoes begonnen dat meisje een beetje verwaand te vinden. Je sprak Krul nooit tegen en je sprak ook nooit voor je beurt.

‘Ik heb geen zin er veel over te zeggen, nu. Dat van water en weg. Allereerst zal ik het ‘paren’ behandelen, klein, brutaal meisje. Je moet weten, tussen de strenge winter van 1974 en die van 1988 hebben de Koekoerykoes niet gepaard. In die tijd regeerde Reun en die verbood elk lichamelijk contact. Alleen maar omdat met zijn naam geen combinatie mogelijk was.’

 

‘In 1988 brak er een revolutie uit. Er waren nog maar negentien Koekoerykoes in leven en die waren allen erg oud. Dus als ze er niet gauw wat aan deden, zouden ze uitsterven.

Reun werd onthoofd en zijn hoofd werd op een paal gezet. De muiters droegen het zo het hele eiland rond, terwijl het hoofd luid protesteerde.’

‘Maar hoe kan een hoofd, als het is afgehakt, toch nog blijven praten?’ sputterde Gala tegen.

Ze had niet in de gaten dat Kruls eigen hoofd ondertussen almaar roder en roder werd. Hij deed net of hij Gala niet had gehoord.

 

‘Bij de ijssalon aangekomen, gingen ze rond het kampvuur zitten waarop het ijs aan een spit gaar werd gedraaid.’

‘IJs gaar op een v…?’ Gala kreeg van Mees een flinke por in haar zij en viel om. Dat was een groot geluk, de kroon van Krul vloog rakelings langs haar hoofd.

De Koekoerykoes protesteerden luid.

‘Weg met dat brutale meisje! We moeten haar kielhalen, radbraken, in vieren delen en in het ijs stoppen!’

Mees pakte Gala zo vlug hij kon en zette het op een hollen. Iedereen rende achter ze aan. Het begon aardig fout te lopen. Met Gala onder zijn arm was Mees veel langzamer dan de woedende meute.

 

Gelukkig kreeg Gala opeens een idee. ‘Stop, stop, Mees, stop! Doe je vingers in je oren!’ Mees zag ook in dat het hem niet zou lukken Gala te redden, dus deed hij wat ze zei. Toen Gala weer op haar eigen benen stond en zag dat Mees zijn oren vol vingers had gepropt, probeerde ze het eerst zachtjes. Voorzichtig fluisterde ze het woord ‘vader’ dicht bij Mees’ zijn kop. Mees bewoog niet en daarop riep ze zo hard ze kon tegen de aanstormende Koekoerykoes: ‘Loodgieters, banketbakkers, vaders en zonen!’ Als toegift riep ze ook nog ‘opa, opa, opa!’ Dat was niet meer nodig. Er was geen Koekoerykoe meer te bekennen. Ze trok de vingers uit Mees’ oren en daar zaten ze dan.

Mees was verdrietig. Nu was er weer geen Koekoeryka om mee te paren. Ook was er weinig kans om de paukensymfonie van Beethoven te spelen, iets waar hij zich erg op verheugd had.

In de jaren voordat hij door Darwin aan de dierentuin was verkocht, had hij altijd op de pauken mogen slaan. Om Gala niet al te veel in verlegenheid te brengen begon hij maar over iets anders.

‘Ik heb trek in chocolade-ijs, Gala,’ zei hij.

‘Chocolade-ijs terwijl ik met mijn voeten in de zee sta. Dat is zout en zoet tegelijk. Mijn voeten in het zout, mijn mond vol met zoet’.

Dat was ook de reden waarom de Koekoerykoes zo van ijs hielden.

 

Ze moesten helaas met een knorrende maag gaan slapen, de avond was gevallen. En de volgende ochtend werd de honger alleen maar erger. Dus ging Mees er alleen op uit, naar de ijssalon. Hij beloofde plechtig tegen de andere Koekoerykoes te zeggen dat zij weg gezwommen was.

Na een uur kwam hij terug, met een beker gesmolten chocolade-ijs. Intussen had Gala zo hard tegen een palmboom geschopt dat er een kokosnoot uit gevallen was. Die had ze met een steen kunnen kraken. Kortom, er was eten genoeg.

 

Toen ze klaar waren met eten maakten ze een plan. Gala moest terug naar huis en Mees zou achterblijven. Een Koekoerykoe hoort thuis op zijn eiland en niet in een dierentuin. Het zou wel jammer zijn: eerst hadden ze Sneeuwvlokje en de Koekoerykoe in de dierentuin en nu zouden ze geen van beide meer hebben.

Voordat ze vertrok, wilde Gala toch echt nog weten hoe dat met het paren zat, wat dat nu precies was. Maar telkens als ze erover begon, werd Mees vuurrood. Het had te maken met een treintje en een tunnel, zoiets had ze wel begrepen. En Mees was een verlegen Koekoerykoe. Na aanvankelijk veel gebloos en gemompel van Mees en gesmeek van Gala kwam het er uit. Voor het paren dansten de Koekoerykoes eerst uitgebreid waarna ze symfonieën van Beethoven speelden. Dat alles gebeurde op de grote open plek midden op het eiland. Daarna trok iedereen zich terug, steeds een Koekoerykoe met een Koekoeryka. De rest…

 

Ze besloten eerst een vlot te bouwen waarmee Gala weg kon varen en dan het spektakel bij te wonen. Met zijn vlijmscherpe tanden knaagde Mees net zo veel palmbomen om als voor het vlot nodig waren. Gala bond ze met lianen aan elkaar. In het midden van het vlot trokken ze de mast op. Van haar kleren maakten ze zeilen. Toen ze klaar waren, vertrokken ze naar de open plek. Daar aangekomen, nam Gala afscheid van Mees en verborg zich in de struiken. Na de dans, het concert en het paren zou ze weggaan.

Zo gezegd, zo gedaan.

 

Alle Koekoerykoes kwamen bij elkaar en vroegen Mees of Gala echt weg was. Mees verzon dat ze zwemkampioen was en in schoolslag vertrokken was. Daarna begon de dans, die al wilder en wilder werd, totdat Krul op een gong sloeg. Op slag pakten de beesten hun instrumenten en begonnen de paukensymfonie in Re van Beethoven te spelen. Alleen… niemand luisterde naar niemand. Het was een lawaai van jewelste. Het was bij de Koekoerykoes niet de gewoonte een dirigent te hebben.

 

Om toch op hetzelfde moment te stoppen, sloeg Krul opnieuw op de gong. Daarop begonnen alle Koekoerykoes door elkaar te rennen. Ieder zocht een geschikte partner. Het was een gesleur en getrek dat het een aard had. Vaak wilden twee Koekoerykoes dezelfde Koekoeryka, of andersom. Er vielen ook rake klappen, veren vlogen in het rond. Gala zag dat Mees de mooiste Koekoeryka bemachtigd had. Ze heette Kool, een wat vreemde naam voor een vrouwtje, maar in combinatie met Mees maakte het koolmees en daar ging het om. Het waren uiteindelijk de Koekoeryka’s die beslisten. Hun literaire aanleg hielp ze daarbij. Kool koos voor Mees, Kaas koos voor Schaaf, Stok koos voor Wandel. En wie Krul had, kun je zelf wel verzinnen.

 

Na drie uur werd het rustig en verdween elk paartje in de bosjes. Er klonken smakzoenen, kirgeluiden en wat zo meer. Gala wist waar Mees heen zou gaan. Ze besloot hem samen met Kool ongestoord en onbespied z’n gang te laten gaan. Dat van de treintjes en tunnels was een privé-zaak. Gala wist alles van treintjes en tunnels. Bovendien, het leukste was het gedoe ervoor. In de dierentuin was dat ook altijd het Grote Spektakel geweest, omdat Mees daarna geen Kool had om de struiken mee in te duiken.

 

Wat treurig ging Gala terug naar haar vlot en duwde het in zee. Ze peddelde door de branding en hees haar van kleren gemaakt zeil in de mast omhoog. Er stond die dag veel wind, waardoor het flink opschoot. Ze had voor dertien dagen aan gesmolten chocolade-ijs, kokosnoten, wortelen en water bij zich. Dat moest genoeg zijn.

 

De wind stond goed en het zeil bolde flink. Maar na de eerste voorspoedig verlopen dag betrok de lucht. De lucht werd asgrauw en er verschenen witte schuimkoppen op de golven. Gala had in Londen haar piraten diploma gehaald en wist wat dat betekende. Storm! Een gemene oostenwind stak op en de golven werden hoger en hoger. Het zeil rolde ze op tot alleen haar hemdje, zodat het niet zou scheuren. Ze knoopte alles op het vlot zo stevig mogelijk vast en bond zichzelf aan de mast. Als ze van het vlot zou vallen zou ze reddeloos verloren zijn. Ook het drinkwater mocht niet overboord slaan. Zonder zoet water en onder het zeezout zou ze binnen drie dagen uitgedroogd zijn. De golven werden als huizen zo hoog. Ze zong zichzelf moed in met een piraten lied:

 

‘Al die willen te kaapren varen moeten meisjes met baarden zijn

Nel, Truus, Doortje en Gala, die hebben baarden, die hebben baarden,

Nel, Truus, Sjaantje en Gala, die hebben baarden,

zij varen mee’.

 

Het vlot kraakte en piepte. Het stampte op de golven en keer op keer sloeg een golf over alles heen. Gala kon net tussen de golven naar lucht happen, ze ging steeds kopje onder. Het werd nacht en de hemel werd zwarter dan zwart. Het leek of de witte schuimkoppen licht gaven. Er volgde nog een dag en een nacht en nog een dag en weer een nacht en toen, halverwege de daaropvolgende dag nam de storm rond koffietijd af. Er verscheen een blauwe opening in de grauwe wolkenlucht. Gala was uitgeput. Met de laatste kracht die ze in zich had, trok ze het zeil zo dat het vlot de richting van het blauw op voer.

 

Ze overzag de schade. Het was niet best. De helft van het voedsel was overboord geslagen. Ze moest het vlot repareren. Er waren drie stammen losgeraakt en de mast stond scheef. Terwijl ze aan het sjorren en repareren was, verschenen er fregatvogels uit het niets. Ze cirkelden boven het vlot, hopend op een heerlijk zee-maal bestaande uit een dodelijk vermoeid meisje.

Gala mocht de moed niet opgeven, niet laten zien hoe moe ze was. Ze gaf ze namen en schold de vogels uit. Een noemde ze Messi, een ander Neymar.

Er was geen hulp in zicht, terwijl die uiterst nodig was. Zelfs geen kapitein Darwin en zijn ‘Enterprise’ verscheen. Af en toe nam ze een flinke slok water. Dat was er gelukkig nog, maar ze mocht niet te veel drinken. Volgens de berekeningen kon ze het net halen, maar dan moest er niet nog een storm of een windstilte aankomen.

 

Wat niet mocht gebeurde toch. De wind nam snel af tot ze ronddobberde met een slap staand zeil. Wat te doen... Er verschenen zo veel vogels dat ze zelfs aan de namen van alle reserve spelers van het voetbal team van Barcelona niet genoeg had. De grootste waren Messi en Neymar. Ze kon met niets naar ze gooien, alles wat gooibaar was, moest gespaard. Af en toe probeerde er al een op het vlot te landen. Ze werd zo moe… Ze probeerde op haar benen te blijven staan, maar haar knieën knikten.

 

Toen verscheen een gele vlek naast het vlot en vervolgens een blauwe. Die blauwe herkende ze… Dat was de vis van de film Nemo! Ze was haar naam vergeten, maar dat vond ze geen bezwaar, de vis vergat ook altijd alles. Dit kon haar redding betekenen! Terwijl ze af en toe nog wat naar Messi of Neymar schreeuwde om ze op afstand te houden, spette ze met haar hand op het water. De blauwe vis stak haar kop boven water en keek Gala met verbaasde ogen aan.

‘Heb jij mij ooit in de film gezien? Wil je m’n vin tekening?’ vroeg ze trots.

‘Nou en of ik je gezien heb! Maar daar wil ik het nu niet over hebben. Kun jij Nemo voor me zoeken?’

‘O, dat is geen probleem, ik heb hem pas nog zien zwemmen, ik ga hem meteen roepen. Wil dan zijn vin tekening?’

Weg was ze… En weer was Gala alleen met die rotvogels.

Na een paar uur kwam de blauwe dolblij terug; ‘Nou ja, daar ben je weer! Wat leuk je te zien!’

‘En Nemo, heb je hem meegenomen?’

‘Nee, hoezo? Waarom moest ik hem meenemen?’

‘Dat vroeg ik je toch?’

‘O ja? Nou dat komt dan goed uit, ik zag hem pas nog.’

‘Dat zei je net ook, maar kun je hem vragen hier te komen?’

‘Als je dat wilt, geen probleem hoor, doe ik zo. Maar ik ben eigenlijk veel te blij dat ik jou weer gevonden heb. Kan ik niet hier blijven?’

‘Lijkt het niet nog veel leuker als je én mij én Nemo tegelijk ziet?’

‘Dat is een leuk idee, dat lijkt me leuk, ik ga hem meteen voor je zoeken!’

Even later was de blauwe weer terug.

‘Eh, wat vroeg je me ook al weer?’

‘Of je Nemo naar mij wilt brengen!’

‘Heb je me dat al niet eerder gevraagd? Dat is dan twee vragen en dan nog een er bij en het is scheepsrecht en wat recht is niet krom. Ik ben recht en niet krom, dus ook niet dom.’

‘En kun je dan nu Nemo voor me zoeken, ‘intelligente’ blauwe vis, alsjeblieft?’

‘Natuurlijk, eh… maar dat had je me net al gevraagd. Je moet niet in herhalingen vallen.’

‘Inderdaad vraag ik het je nogmaals. Nemo, of je Nemo voor me haalt.’

‘Dat vind ik een heel leuk idee, ik wilde hem toch al gaan zoeken. Iemand had me dat gevraagd, moet je weten.’

En weg was de blauwe om na tien minuten terug te komen met de vraag naar wie ze ook al weer moest zoeken.

‘NEEEEMMMOOOOOOOO!!!’

Gala riep zijn naam zo hard dat Nemo, die in de buurt rondzwom, er uit zichzelf aan kwam.

De fregatvogels gingen er vandoor. Ze begrepen dat als Nemo in de buurt was, er voor hun geen avondeten meer in zat. Nemo hielp mensen.

‘Dag Gala, je hebt mij al hoe vaak in de film gezien? Vind je de film zo leuk? Ik hou er van als je de film bekijkt, want dan kom ik tot leven. Anders zit ik altijd maar in die zwarte doos en in het donker. Ik wordt soms wel wat draaierig in de computer, maar alles is beter dan opgesloten te zitten’.

 

Eerst moest Gala het hele verhaal van Mees vertellen. Nemo begreep dat de zee niet de geschikte plek voor haar was, maar wat kon hij doen? Hij had veel vriendjes , maar de meesten waren te klein om Gala te kunnen helpen.

Wat hij wel kon was wat zeekomkommer, algen en kwal-tomaten brengen. De voedsel voorraad was aardig geslonken, dus dat was welkom. Maar het grote probleem was het water en Barcelona was nog ver weg.

Nemo was erg nieuwsgierig naar Barcelona. Hij kende veel verhalen over de stad maar dat waren allemaal natte verhalen. Verhalen van vissen en dolfijnen.

En toen hij dat zei, moest Gala aan Blau denken. Gala kende hem van de dolfijnenshow uit de dierentuin. Hij had haar vaak nat gespat als ze op de eerste rij zat. Op een dag was hij verdwenen.

Nemo vertelde dat Blau, na jaren tegen de bal te zijn gesprongen en andere kunstjes te hebben vertoond, vrijgelaten was. Van het tegen de bal springen had hij hoofdpijn gekregen en op een dag was het genoeg geweest.

Blau zou Gala zeker willen helpen. Weg was Nemo. Gala was er niet helemaal gerust op. Wat als ook Nemo vergeetachtig zou zijn… Dat was, zoals in de film, gelukkig niet het geval. Even later was hij terug met Blau en drie vrienden. Blau vroeg een paar lianen overboord te gooien. Met die in hun bek zwommen ze alle vier snel richting Barcelona.

 

Het duurde toch nog drie dagen, vier uur, zeventien minuten en twaalf seconden voor de stad in zicht kwam. De laatste twee dagen had ze gezelschap van Lodewijk gekregen. Lodewijk kende Blau natuurlijk ook. Als Blau in de buurt van Barcelona rondzwom, dan kon je er donder op zeggen, dat Lodewijk er ook was.

 

Hoe die twee vrienden waren geworden had de volgende reden. Op een dag was de meeuw in het buitenbad van de dolfijnen beland omdat hij zo veel sardientjes had gegeten, dat hij geen honderd meter meer vliegen kon. Drie dagen had hij in het bad rondgedobberd. Aan Blau beloofde Lodewijk nooit meer een sardientje van een pinguïn te stelen. Het is al erg genoeg dat je een vogel bent die niet vliegen kan. En als je dan elke keer door een luchtacrobaat te kakken wordt gezet…Toen Lodewijk eindelijk weer slank genoeg was om op eigen kracht het bad te kunnen verlaten was iedereen opgelucht.

 

Nadat Blau in zee vrij gelaten was, vloog Lodewijk vaak naar de dierentuin om berichten van Blau aan zijn ouders over te brengen. Die waren achtergebleven omdat ze meer aan het leven in gevangenschap dan aan dat in de zee gewend waren.

 

Het moment om afscheid van elkaar te nemen brak aan. Gala plonsde in zee en knuffelde de dolfijnen een voor een. Ze spraken af dat als Gala naar zee zou gaan, ze Lodewijk zou vertellen waar en hoe laat. Dan kon ze de dolfijnen weer ontmoeten.

 

Gala zou Lodewijk elke ochtend bij de standplaats van de schoolbus ontmoeten. Hij zat dan bij de boom waar haar moeder en haar vader haar als spuuglelijke baby gevonden hadden.

 

Lang geleden hing ze als baby hoog in een plataan met haar schoenveter vast aan een tak. Ze was zo groot als een volwassen wijsvinger. Ook zag ze er niet roze uit, maar was ze groen met roze vlekken. Ze had een neus als Pinocchio en huilde luid. Ze wilde geplukt worden. Haar vader wilde doorlopen en haar moeder vond ook dat ze erg stonk. Toch konden ze het niet over hun hart halen het wicht in de boom te laten hangen. Moeder klom op de schouders van vader en pakte Gala uit de boom. Ze werd gewassen en poppekleertjes aangetrokken.

Als haar vader boodschappen deed, ging ze in zijn borstzakje mee en kakelde er op los. Gelukkig groeide ze snel en raakte ook haar groene kleur kwijt. Alleen haar neus bleef nog een tijd veel te lang. Ze botste overal tegen aan en als ze hard moest niezen kon het gevaarlijk zijn. Maar het moest gezegd, ze was allerliefst en gedroeg zich voorbeeldig. Op haar vierde verjaardag viel een groot stuk van haar neus in de thee en zag ze er eindelijk als een normaal kind uit.

 

Terug naar het einde van dit verhaal. De wind was opgestoken en Gala zeilde de oude haven in. Op de kade stond haar vader, samen met de burgemeester. Ze maakten een vreugdedansje.

Haar vader had al die tijd over het water getuurd, in een helikopter langs de horizon gevlogen en zich grote zorgen gemaakt.

De kranten hadden volgestaan met artikelen, niet alleen over het  vermiste meisje, maar ook over de attractie die de dierentuin kwijt geraakt was.

Die avond bij een kopje thee vertelde ze alles in geuren en kleuren. De dagen erop verscheen ze in wel vijf tv-programma’s.

Maar wat ze niet vertelde, was hoe de Koekoerykoes paren. Dat was een privézaak, dat ging niemand iets aan.

 

Toen alles weer normaal geworden was, ging Gala vaak stiekem naar Blau toe om samen met hem te zwemmen. Van hem hoorde ze dat Mees erg gelukkig was en vijf kinderen had gekregen. Hij miste de dierentuin niet.

 

Als Gala groot genoeg zou zijn om in haar eentje te kunnen zeilen, zou ze hem opzoeken.

Maar dat is een heel ander verhaal, dat nog zeker acht jaar op zich laat wachten.

 

 

Barcelona, september 2015.

 


Back to writings