Home
BERT VAN ZELM
 
Back to writings

IK BEN DE ANDER; gevonden tussen flarden van leven.

FRAGMENT 1:

 

Het is koud. Ook in Barcelona kan het koud zijn.

Het is zaterdagochtend, negenentwintig november van het jaar tweeduizend-en-acht en het regent. R in bed zit met een paar kranten en tijdschriften, door mij gehaald om ongeveer tien uur in de ochtend. Tevens heb ik een fles dure wijn gekocht. We gaan vanmiddag lunchen bij J.

J weet alles en bezit ook nog eens heel veel. Dat is leuk voor de conversatie, maar niet eenvoudig als je hem ergens mee verrassen wilt. 


De zaak waar ik mijn alcohol insla, heeft een uitgebreid assortiment en ook de eigenaar weet veel. Ik ben thuisgekomen met een zeer zeldzame rode wijn van Mallorca. Ik heb hoog ingezet, wetende dat J vaak naar Mallorca gaat. Mij is verteld, dat als je de wijn te snel na het openen drinkt, hij naar vis kan smaken.

J is uitgever en ik wil hem in een goede stemming hebben; hij heeft besloten van Gerard Reve enkele boeken uit te geven. Dit mede op mijn aandringen. Ik weet dat dit riskant is.

Gerard Reve heeft het huis waar ik in ben opgegroeid genoemd in zijn eerste grote succes roman ‘De Avonden’; vandaar mijn wens?

Maar naast het breed uitsmeren van zijn amoureuze escapades met heren en de bekering tot het katholieke geloof, is er ook zijn speciale gevoel voor humor. Dat alles bij elkaar opgeteld kan verkeerd vallen in deze contreien en dan krijg ik natuurlijk de schuld van J’s eventuele faillissement...

 

Het kan mijn definitieve test zijn voor wat betreft de Iberiërs. Ik kan van de mensen hier gaan houden bij een vijfde druk!

Doorgaans heb ik een grote hekel aan de bevolking van het land waar ik woon.

Een kunstenaar mag nooit iets met het gepeupel ophebben. Men is en blijft bohemien. Kunstenaars kijken neer. Ze kijken alleen op tegen Nog Grotere Kunstenaars. Het grote doorhebben is alleen ons gegund.


Echter, als ze dit boek, geschreven door een totale idioot, in de armen sluiten kan dat inhouden dat ze ook mij kunnen waarderen of zelfs beter, van mij kunnen gaan houden!

 

Wat al wel in orde is, is dat ik hier mijn laatste adem uit kan blazen. Als ik musea van de Echte Kunsten bezoek, doe ik altijd een test. Hangt er een Hercules Segers, dan ben ik bereid me er thuis te voelen en er zelfs ter plekke gelukkig voor het betreffende paneel dood ter aarde te storten.

Het Thyssen-Bornemisza heeft er een, dus is het een van mijn geliefde plekken op het schiereiland om te sterven (denkend aan Marcel Proust). Er hangen daar ook nog drie stillevens van Willem Kalf. Ik kan zelfs kiezen in welke zaal ik me onwel ga voelen.

 

J houdt van stillevens, hij is tot nu toe de enige persoon met wie ik het over de krankzinnige Torrentius heb kunnen praten. Hij heeft het verhaal over de waanzinnig wellustige kunstenaar geschreven door Zbigniev Herbert uitgegeven. Hij weet alles...

 

Zo, we zijn terug van de lunch, niet alleen kende J de wijn, hij is ook goed bevriend met de wijnbouwer. Misschien had ik er beter aan gedaan een paar sardines in een fles te proppen... Zijn fideus was meer dan smakelijk, we spraken over allerlei belangwekkends en ik heb met G over de ingewikkelde patronen van de Perzische tapijten gewandeld in het oneindig grote appartement. Ze is nog wat te jong om over de Nederlandse literatuur en de aankomende boekenbeurs van Guadalajara te debatteren.

 

 

 

FRAGMENT 2:

 

Het gaat goed met mijn werk. Maar ik heb te weinig tijd. We hebben een jonge dochter. R studeert en werkt. Dit hakt veel van mijn dagen in stukjes. Ik hoop, dat als ze eenmaal haar diploma op zak heeft, ze een knal-baan vindt. Al die halve werkdagen moeten iets meer opleveren dan alleen de zeer goede verstandhouding tussen vader en dochter.

 

Ik denk de laatste tijd wel eens na over de dood en niet alleen in musea of omdat het een belangrijk thema in het werk van Gerard Reve is. Ik ben begonnen met rekenen.

Mijn ouders zijn jong gestorven, mijn vader is maar drie-en-zestig jaar geworden, mijn moeder kun je met haar acht-en-zestig jaren ook geen uithouder noemen. En dat terwijl ze er zo sterk uitzag. Dus als ik de zeven-en-zestig haal (ik geef mezelf een goed jaar meer dan het gemiddelde van mijn ouders, ik eet immers gezond; geen groenten uit China, dagverse vis uit de omgeving en drink goede wijnen van Mallorca), dan komt het toch nog neer op maar een schamel aantal ‘Meesterwerken’, ook al werk ik me scheel.

 

Rembrandt heeft zijn mooiste werk na zijn vijfenveertigste jaar gemaakt. Ik loop dus achter. Hij stierf jonger. Hij moest zijn eigen kleuren malen en hij dronk ongetwijfeld laf bier. Dit alles is in mijn voordeel, maar hij was veel slimmer en dus veel sneller in het fabriceren van ‘Meesterwerken’. Ik werk hard, al is het dan bij stukjes en beetjes.

Kwam dat in vroeger tijden omdat er een tentoonstelling op komst was, nu geeft mijn besef van eindigheid, de hete adem van magere Hein in mijn nek, deze aangename bijwerking. Ik neem in acht, dat ik vooruitgang heb geboekt. Dat is mooi, maar het maakt wel, dat al mijn oude werk compleet waardeloos is verklaard. Geen enkel kan meer in aanmerking komen voor de titel ‘Meesterwerk’.

Dit is welbeschouwd onzin; wat weet ik over mijn eigen werk. Maar om gelukkig te kunnen sterven is dit een niet te onderschatten obstakel. Het gaat er toch maar om, voldaan de laatste adem uit te kunnen blazen.

 

 

Tot twee weken geleden maakte ik het ene na het andere ‘Meesterwerk’, de wind zat er goed onder. Maar toen was er die zwarte zondag, het magische moment brak in duizend stukken. Ik viel op mijn smoel en reet tegelijk. Wat was het geval? Ik had er geen flauw benul van. Alleen, alles was tien tinten bleker geworden.

Sindsdien ben ik langzaam overeind aan het krabbelen en bezig alles op een rijtje te zetten. Het schept afstand en ook enige voldoening, hoewel schamel.

 

Mijn gedachtes over de schilderkunst in het algemeen en de mijne in het bijzonder zijn misschien veel dieper geworden. Ongetwijfeld hebben de ‘Art Hysteria’ schetsen schuld aan deze 'Grote Sprong Voorwaarts' met daarop volgend de 'Doffe Dreun'. Het stelen bij de ‘Grote Meesters’ is het beste middel om zelf iets fatsoenlijks kunnen te produceren. En om het eigen werk in een groter perspectief te plaatsen.

 

Er gaat niet alleen een heilzame werking van de schetsjes uit, het is niet alles, ik hoop er ook nog mee binnen te lopen! R heeft zo haar bedenkingen, ik geef toe, ik ben en blijf een dromer. Kan een schilder anders? Ook ik weet dat het overgrote deel van zelfs de collega’s en de critici geen flauw benul heeft van wat er voor Warhol bij elkaar is geschilderd, dus ik kan dan wel heel veel lol beleven aan het in een lijst proppen van een Kalf met een Bacon, er zal bij velen geen licht opgaan. Maar de schetsjes op zich zijn toch leuk? Niet mijn gebruikelijk oeuvre ‘Zwarte Dood Met Grote Gruwel’ en toch heel interessant en bewogen geschilderd?

Ach, als het geldelijk niets oplevert, dan heb ik tenminste voor een paar weken leut gehad. En de goden zij gedankt, over duizend jaar, wie ziet dan nog het verschil tussen Morandi en Marini, als men überhaupt nog over onze kwajongens spreekt. Wie weet dan nog welke knollen voor welke citroenen werden verkocht. Waarom schilder ik eigenlijk?

 

 

FRAGMENT 3:

 

Hoe zien mijn kreupele dagen er uit...
 Normalerwijs sta ik om half acht op. Ik maak twee cappuccini voor R en mij, al dan niet geserveerd met toast. Vervolgens wek ik G en maak een lauwe chocolademelk voor haar. Dan is het moment daar, dat ik de meisjes wijs op het feit dat het laat is. De dames denken namelijk elke ochtend, dat de zomervakantie daar is. Als brenger van het slechte nieuws ben ik ‘s ochtends weinig geliefd. Dat kan in de loop van de dag bijdraaien. Ik heb wel eens geprobeerd eerder op te staan, de ontbijten eerder te serveren, maar dat gaf de dames zo’n gevoel van tijdsoverschot, dat ik alleen minder sliep en niets won aan ontbijtrust.
 Ik verlaat het huis dus rennend met G onder de ene arm en het ontbijttrommeltje onder de andere. In het trommeltje zitten als ik geluk heb, een paar bruine boterhammen belegd met boter en kaas, met liefde door R gesmeerd. Je afkomst kun je nu eenmaal niet verloochenen.

 

De laatste tijd is het vertrek van de kinderopvang wat problematisch. Ik wandel eindeloos met G door de gang, zij houdt een vinger van mij stevig omklemd, ik wijs haar op al die leuke jasjes van haar lieve vriendjes, die daar zo mooi hangen. Het loopt steevast uit op een wenend kind in de gang en vader, die de trap af holt zonder om te kijken. In het atelier moet ik eerst een beetje bijkomen...

 

Gedeeltelijk als boetedoening ben ik begonnen om met de fiets naar het atelier te gaan. Dat is triest voor Schopenhauer (ik las hem in de metro), maar goed voor lijf en leden. De tocht duurt nu tien minuten langer, maar al rekenend heb ik het afgerond op drie meesterwerken meer, dus een totaal van acht (dit afgezet tegen de vijf meesterwerken plus het hele oeuvre van Schopenhauer drie maal gelezen in de metro). Een goede fysieke conditie houdt het hoofd langer helder en als het meezit, win ik er wellicht ook nog een jaartje mee!

Toch is er twijfel of het een goede zet is, die fiets. Een ontdekking, pas al lezend in de metro gedaan, is dat ik insinuerender moet schilderen. Zal ik tot zulke waardevolle gedachten kunnen komen op de fiets? Meestal vloek ik me wezenloos om al die idioten in het verkeer en verlies ik in het atelier nog een dik half uur aan bijkomen. Dat kan me komen te staan op een meesterwerk of twee minder.

 

 

 

FRAGMENT 4:

 

Woorden: onze laatste aanwinst heet C, ze heeft een boek geschreven over de Duitse literatuur van na de Tweede Wereld Oorlog. Dat ze er nog zo aardig en voorkomend onder is gebleven, mag een wonder heten. Duitse schrijvers zijn dikke-boeken-schrijvers. En haar boek gaat over meer dan alleen het werk van Heinrich Böll en Ulrike Bahnhoff. Niet zo gek lang geleden hebben we ook bij haar gegeten. We eten wat af buitenshuis... Die avond is G tegen middernacht op mijn schouder in slaap gevallen, terwijl ik met haar door de gang op en neer liep met de vele, vele boekenkasten...

 

 

FRAGMENT 5:

 

Woorden, woorden, woorden; Het is zondagnacht en ik heb een van de slechtste toneelstukken ooit gezien. Een vriendin van R speelt er de rol in van een innerlijk diep gewonde vrouw. Een Catalaanse Kniertje. Het stuk gaat over hoe de mens in een monster kan veranderen. Zo’n slordige tweehonderdduizend slachtoffers, daar ging het deze maal om en wel, omdat ze het lef hadden samen met een bijna identieke stam op dezelfde plek te wonen. Een bekend verhaal? Er verschijnt een in en in Slecht Mens ten tonele, dat de boel opstookt en weg zijn ze... Bijna allemaal. De overblijvers gaan huns weegs en de gekwetste vrouw vertelt het verhaal over de bozerik aan een in een creatieve crisis verkerende raamverteller, met als pikant detail dat de massamoordenaar in zijn nieuwe leven onder een andere naam aan alzheimer leidt en dus eigenlijk niet meer kan worden beboet.

Toch wordt hij vermoord; dat luchtte tenminste op.
 Het is natuurlijk een hartverscheurende geschiedenis, maar als het wordt gebracht door middelmatige acteurs, die ook nog eens een folkloristisch deuntje hier en daar vals ten gehore brengen, terwijl de verteller steeds uit het stuk stapt om een en ander bij te lichten (daar is hij immers raamverteller voor), ja, waar blijven we dan. Het inlevingsvermogen bleef in de binnenzak bij de pepermuntjes en de agenda... Ik heb het niet alleen uit gezeten, ik heb na afloop de actrice zelfs ernstig gecomplimenteerd met dit belangwekkende stuk; ‘Mijn avond was zeer goed besteed!’ en meer van dit soort tompoezen-snot. Sprekend over vuile handen en hoe mensen monsters kunnen worden... Ik zou ter plekke moeten zijn gefusieerd. En dan zonder acht meesterwerken die boven mijn graf waaien en wenen...
 Het helpt me wel weer te zien, dat het niet gaat over wat je zegt, maar hoe je het zegt. Morgen gaat de zweep over enkele doeken, dat mag duidelijk zijn.
 Mischien was het dus toch een welbestede avond.

Waarvan ik nog niet echt weet wat er mee aan te vangen is dat twee van de acteurs er op het toneel veel beter gekleed uitzagen dan erna, terwijl het stuk zich afspeelde in een verarmd Polen...

 

 

FRAGMENT 6:

 

Mijn huidige atelier is een droom vergeleken bij het vorige. Ik ben er bijna altijd alleen. Ik dacht in het oude atelier de boel onder controle te hebben, ook al waren de tussenwandjes niet meer dan twee meter hoog. In het nieuwe heb ik akelig naar de zin.

Zou het zijn, omdat ik mijn medekunstenaars zag als folkloristisch creatief volk, lijkend op mij, maar niet helemaal?
 Pas geleden heb ik de oude ateliers bezocht. Het was een gezellig artistieke avond. Bier en zoutjes aan de bar tegen een redelijke prijs en video’s van vage boslandschappen, die schokkend van de ene naar de andere kant overhelden op een tweepersoonslaken boven de hoofden van vele jongeren met rastatapijtjes in de nek en training-jackjes aan. Jackjes van het soort waarin ik nog rondjes heb gelopen op het veldje bij middelbare school. Alles keert weer... Uit de luidsprekers kwam een oorverdovend gehijg, gebonk en gekreun, terwijl de discjockey toch beschikking had over een enorm ingewikkeld apparaat met een ontelbaar aantal knopjes en schuifjes. Het gebeuren was verzorgd door 22@, de organisatie die werkt aan de wedergeboorte van Poble Nou. Dankzij hun wordt de buurt een centrum vol vernieuwende audiovisuele rambam. De Schotten, laat ik ze zo maar noemen, de overgebleven artiesten van het gebouwencomplex ‘De Schot’, zijn erg tegen deze metamorfose. Het kan ze hun atelier kosten... Ze vinden de organisatie een zooitje vuige kapitalistische speculanten die van het stadsdeel een Yuppen-speelhonk willen maken. Het Schotse streven heeft in principe mijn sympathie. Laten we het oude vooral bij het oude laten. Leve de stilstand! Dat zou wat rust kunnen geven, in plaats van al dat gehol van niets naar niets. Ware het niet, dat ook enkelen onder hen nogal vuile handen hebben, gelijker zijn dan sommige anderen. Artistieker dan sommige visuele rambammers. Ook zij willen van de buurt iets nieuws en geheel anders van hetzelfde maken. Een plek waar aan de toekomst wordt gesleuteld, waar dingen ontstaan die niemand zal gaan zien, omdat ze ook nog eens proletarisch worden georganiseerd. Men kijkt naar zichzelf en ziet dat het goed is.

 

Via een vriendin uit Milaan ben ik in contact gekomen met de hofhouding van Claudio Naranjo, de laatste goeroe der Gestalt-hadjis. Van twee van hen moet ik een portret maken en laat hij nu het pilotgebouw van 22@ hebben ontworpen. Een gebouw, waar ik langs fietste op weg naar het oude atelier in de ‘Schot’. Ik vond dat gebouw niet alleen mooi, het deed me ook denken aan het Seagram gebouw in New York. In New York heb ik nooit gefietst of een filosoof bestudeerd, maar dit terzijde... Tijdens de presentatie van het gebouw, waar ik vreesde voor oproer van onze Schotten, kon de architect ongestoord een half uur oreren over Mies en het Seagram...

 

 

EPILOOG:

 

Je kunt trappen wat je wilt, je komt nooit in een fris nieuw leven terecht. Alles zit aan alles vast, je zeult je hele verleden in je heden mee en alsof het niet genoeg is, slikt je omgeving je op en sluit je in. Plattegronden deugen niet en zijn overbodig. 
Alles zit aan alles vast, keert overal weer, vermomt zich in iets alleen schijnbaar nieuws.

 

Zal ik dan toch maar weer de metro gaan nemen? Of thuis schilderen? Filosofen tot op een 7/8 lezen en denken dat het goed zal komen? In het laatste deel toveren onze grote denkers naar mijn smaak te vaak een scheef konijn uit de hoed, dat alles rond moet breien. Terwijl alles ook zonder uitleg zich en rond en gesloten aan ons toont. Ik wil recht, ik wil enigszins vooruit, het gevoel hebben dat ik ergens heen kan vluchten...


Is er überhaupt hoop, dat ik meer meesterwerken zal kunnen schilderen dan de twee, die er geschreven staan en die wellicht zullen verdwijnen in de heerlijke vergetelheid?

 

In de metro heeft de mogelijke oplossing zich aan mij getoond. In plaats van mijn vertrouwde gesloten labyrint te schilderen zal ik vensters naar een betere wereld suggereren. Voor meerdere uitleg vatbaar en toch onvermijdelijk. Vergezichten waarin anderen zich zullen herkennen en zien dat het goed is.

 

Ik ben dan echt de ander en van mijzelf verlost...

 

Barcelona, februari 2009.

 

 

Back to writings